Meestal begint mijn werk nadat iemand is overleden. Maar in dit geval zijn alle gesprekken voor het overlijden en niet met de nabestaanden.
Onze eerste ontmoeting vind plaats omdat zijn vriendin wilde dat hij eens over zijn uitvaart zou praten. De tweede keer omdat hij wil weten of hij iedereen op zijn uitvaart uit moet nodigen. De derde keer was een tijd later. Nu is het “voor het echie” zegt hij, “er is kanker geconstateerd en dat kàn fout aflopen”.
Daarna zien we elkaar met regelmaat. Hij wil praten over de rouwkaart. Er moet een boom op komen.
We gaan samen naar de notaris, want hij mag zelf niet meer rijden. We spreken over eventuele euthanasie, maken afspraken over zijn afscheidsdienst.
Chemo en hij, dat blijkt geen juiste match. Dus stopt hij daarmee en kiest voor een datum waarop zijn leven zal eindigen. (Dat was niet zó simpel als ik het hier opschrijf, maar hij probeert het wel simpel te houden). Hij belt me omdat de dokter had gezegd dat er iemand bij zijn euthanasie aanwezig moest zijn. Zijn vriendin, veel ouder dan hij, wil hij daarmee niet belasten. “Maar wil jij diegene zijn?” En als ik die middag thee kom drinken om dit te bespreken: “Als je erbij bent, kun je er naderhand ook een stukje over schrijven”.
De dag dat het zover is, kan ik mij in detail herinneren. Dichter bij doodgaan kom ik als uitvaartbegeleider niet.
Ik weet niet wat ik verwacht, maar alles lijkt heel normaal. Hij kijkt naar de televisie met het fruitcorso in Tiel. “Een herhaling” zegt hij. Onderwijl is zijn computer druk bezig: “Ik had geen idee dat leeghalen zoveel tijd in beslag zou nemen, die is nog bezig als ik de pijp uit ben”.
De huisarts komt, met een assistent. Want: “Ik voel me niet fijn om dit alleen te doen”. De medicijnen zitten in een Gall & Gall tas.
Het is geen euthanasie, maar ‘hulp bij zelfdoding’. Het verschil zit ’m erin dat meneer zelf zijn drankje in neemt. “Cognac smaakt lekkerder”, zegt hij en neemt zijn medicijn zonder enige aarzeling.
De assistent, de huisarts en ik voelen ons erg ongemakkelijk. In afwachting vàn zetten we koffie. En praten. De koetjes en de kalfjes, die willen niet lukken. Na korte tijd wordt de dood vastgesteld. De schouwarts komt en brengt ook al een assistent mee. Na het opmaken van de benodigde papieren wordt het lichaam vrijgegeven en vertrekt iedereen. Ik wacht op hulp voor de verzorging en kist. Zoals meneer wenst wordt hij daarna naar een uitvaartcentrum gebracht.
Ik blijf alleen achter en was de koffiekopjes om. Na het sluiten van de deur en het afgeven van de sleutel ben ik klaar. In de daaropvolgende dagen maak en verstuur ik de rouwkaarten, verzorg ik nog wat formaliteiten en uiteindelijk leid ik de crematiedienst.
Meestal begint het voor mij met een overlijden, nu was (bijna) alles al geregeld.